Haast gedachteloos lopen we naar de bakker en bestellen een half witje of een grof volkoren. Vijf eeuwen geleden was brood echt een hoofdvoedsel. Omdat brood het voornaamste volksvoedsel was, moest het voor de gehele bevolking ook beschikbaar zijn. Het werd echter niet gegeten op een manier zoals thans gebruikelijk. Ondermeer werden er van roggebrooddeeg telloren vervaardigd. Zo'n telloor diende als een soort bord: er werd vlees en dergelijke opgelegd en dat werd opgegeten. De jus van het vlees was in het brood komen te zitten. Dit broodbord werd meestal niet nn afloop van de maaltijd door de deelnemers aan deze maaltijd gegeten, maar verzameld en aan de armen uitgedeeld. Juist omdat brood zo belangrijk was voor de Bossche bevolking, vervaardigde het stadsbestuur allerlei verordeningen voor de bakkers. Zo was het hen slechts mogelijk zich op de hoek van de straat te vestigen: wegens het werken met open vuur mochten zij hun bedrijf niet temidden van de overige bebouwing uitoefenen. Dit brandgevaarlijke vuur was er eveneens de oorzaak van dat als een vijand de stad zou aanvallen en iedere beschikbare man zich naar de stadsmuren moest spoeden, dit aan de bakkers niet was toegestaan. Eerst moesten zij hun vuren doven alvorens zich om de aangevallen stad te bekommeren. In het midden van de vijftiende eeuw werd er nogmaals een ordonnantie op het broodbakken binnen de stad gemaakt. Op 29 november 1448 nam het bakkersgilde deze bepaling kennelijk zelf aan. Men ging ervan uit dat 'onsere heren Got uut sijnre goedertierenheit den luden verleent heeft goeden gewas van kooren'. Daarna werd er van dit koren 'scoenbroet', bruessel- ende of roggebroet gebakken. Maar de Bossche bakkers - niet de kennelijk aanwezige thuisbakkers - maar zij 'die om gelt backen' moesten eerst een eed afleggen. Het wittebrood of 'schone brood' mocht alleen van tarwemeel of wit meel gebakken worden. Het hierboven genoemde Brusselse brood werd gebakken van twééderde roggemeel en éénderde tarwemeel. Dan was er nog het 'groff roggenbroet', gebakken van roggemeel met een weinig tarwemeel. Het was vanzelfsprekend dat er door de bakkers geen 'vunsch koren' gebruikt mocht worden. Op 29 november 1448 legden de Bossche bakkers de eed af dat zij voortaan zouden bakken volgens deze richtlijnen. Vijf jaar later legde zij opnieuw deze eed af. Intussen waren er enige Bossche bakkers overleden, maar of hun zoon of weduwe hadden het bakkersbedrijf overgenomen en legden de noodzakelijke eed af. IJverig werd door de griffier opgetekend dat in plaats van de overleden bakker 'Stijn sijn wijff' of 'de soen' de belofte had gedaan om goede bakkersprodukten te leveren. Dat was in 1453. In 1453 ook kregen het schuttersgilde De Oude Schuts haar statuten. Prijzenswaardig is het dat bij de jaarlijkse gildemaaltijd van deze schutters aanstaande zaterdag een Bossche bakker, Van Kessel uit de Kolperstraat, bereid is gevonden voor deze gelegenheid weer het brood in middeleeuwse vorm en grootte te bakken. |